Katholiek Bommelerwaard

Alem • Ammerzoden • Hedel • Heerewaarden • Hurwenen • Kerkdriel • Rossum • Velddriel • Zaltbommel








Delen:
meld deze pagina op Twitter meld deze pagina op Facebook
Volgen:
link naar de RSS Feed van de laatste nieuwsberichten volg Katholiek Bommelerwaard op Twitter volg Katholiek Bommelerwaard op Facebook

Over Franciscus gesproken

gepubliceerd: donderdag, 11 juni 2020

Pater Bertus Bus heeft be­zin­nende teksten ge­schre­ven over de naamgever van onze pa­ro­chie: de Heilige Fran­cis­cus. Deze bijdragen zijn van 2013 t/m 2016 in de pa­ro­chie­bla­den ge­pu­bli­ceerd.

1) koning van de rijke jongelui van Assisi

ge­pu­bli­ceerd: maart 2013

Fran­cis­cus werd in 1182 in Assisi, in Italië geboren. Als zoon van een rijke laken­hande­laar werkt hij mee in de zaak van zijn vader. Hoffe­lijk, min­zaam en even­eens gewiekst in het zaken doen, verdient hij veel geld, dat hij kwis­tig uitgeeft aan feesten en banketten. Zijn kamera­den roepen hem dan ook uit tot ‘koning van de rijke jongelui van Assisi.’

Het is de tijd waarin de handelsste­den zich losmaken uit de feodale macht en zich opwerpen als zelf­stan­dige ge­meen­ten. Fran­cis­cus droomt van een mili­tai­re carrière. Al jong neemt hij deel aan de oorlog van Assisi tegen de nabuur en rivaal Perugia. Hij wordt gevangen geno­men en als hij na een jaar terug­keert naar Assisi, is hij ziek. Hij maakt een tijd door van een­zaam­heid en be­zin­ning. In de kerkjes rond Assisi brengt hij uren door in gebed.

Franciscus ontfermt zich over een melaatse
Fran­cis­cus ontfermt zich over een melaatse

De grote omwen­teling in zijn leven is de ont­moe­ting met de melaatse. Melaatsen... de Mid­del­eeuwen zijn er vol van. Een vre­se­lijke ziekte. Je lichaam wordt gevoelloos, lichaams­de­len sterven af. En de stank die melaatsen ver­sprei­den is enorm.

Fran­cis­cus ontmoet op zijn weg naar Assisi een melaatse man. Als hij in de ogen van die breek­ba­re man kijkt, ziet hij als in een flits zijn roe­ping: ‘Ik wil de Heer dienen in de meest broze mensen.’ Hij omhelst de melaatse als een vriend. En op het eind van zijn leven zal hij in zijn Gees­te­lijk Testa­ment schrijven: ‘Toen ik in zon­den leefde, vond ik het erg bitter melaatsen te zien. En de Heer zelf heeft mij tussen hen gebracht en ik heb hen barm­har­tig­heid bewezen. En toen ik bij hen weg­ging was. wat ik bitter vond voor mij, omge­slagen in zoet­heid naar ziel en lichaam.’

In de ogen van de geschon­den mens heeft Fran­cis­cus iets gezien van de lij­dende Heer. En sindsdien heeft hij zich radicaal georiënteerd op Jezus Christus. Later zal hij zijn broe­ders voor­hou­den naar de melaatsen te gaan en hen altijd op han­den te dragen. Maar de broe­ders zullen niet enkel dra­gers zijn van ándermans leed. Ze mogen even­zeer hun éigen hulp­be­hoe­vend­heid aan elkaar bekennen.

Daarom schrijft Fran­cis­cus in zijn Regel: ‘De een mag de ander gerust zijn nood ken­baar maken. En als iemand van hen ziek wordt, moeten de andere broe­ders hem dienen zoals zij zelf gediend zou­den willen wor­den.’ Zo is dragen een kern­woord gewor­den in het leven van Fran­cis­cus. In zijn ‘Verma­ningen’, een soort dag­boek­no­ti­ties, schrijft hij heel ker­nach­tig: ‘Gelukkig de mens die zijn naaste in al zijn broos­heid draagt, zoals hij door hem gedragen zou willen wor­den.’

2) Ga en herstel mijn huis

ge­pu­bli­ceerd: mei 2013

Op zekere dag, wanneer Fran­cis­cus in het kerkje van San Damiano aan het bid­den is vóór het Byzan­tijnse kruis, hoort hij de Heer tot hem zeggen: ‘Fran­cis­cus, ga en herstel mijn huis dat, zoals je ziet, in puin valt.’ Pas later zal hij die woor­den echt begrijpen. Het huis dat in verval is en dat hij moet her­stel­len, is de Kerk zelf. Nu denkt hij enkel aan de ver­val­len kapel van de heilige Damianus.

Ga en herstel mijn huis
‘Ga en herstel mijn huis’

Fran­cis­cus wordt metse­laar en gaat zelfs uit bedelen om het hei­lig­dom te her­stel­len. Zijn vader snapt niet meer wat zijn zoon aan het doen is en wil niets meer met hem te maken hebben. Gedurende twee jaar leidt Fran­cis­cus een leven als kluize­naar en herstelt hij kerken. Op een dag hoort hij in het door hem her­stelde kerkje van O.-L. Vrouw ter Engelen het evan­ge­lie over de zen­ding van de apos­te­len voorlezen. Als in een flits ontdekt hij nu zijn roe­ping. Zoals de apos­te­len weet hij zich ge­roe­pen om aan mensen de Blijde Bood­schap te brengen.

Al heel snel sluiten jon­ge­ren van Assisi, aange­trok­ken door zijn levens­wij­ze van geweldloos­heid, zich bij hem aan. Daar is ook ene Jan bij, een brave man, een echte bidziel, top­punt van nede­rig­heid. Toch was er iets wat Fran­cis­cus niet beviel. Jan was zichzélf niet. Hij wilde Fran­cis­cus létter­lijk navolgen. Hoestte Fran­cis­cus, dan hoestte Jan ook. Snoot Fran­cis­cus zijn neus, dan snoot Jan even­eens zijn neus. At Fran­cis­cus ’s morgens niet, dan liet Jan ook zijn eten staan. Dat irri­teerde Fran­cis­cus mateloos. Hoe kan iemand zijn eigen leven gestalte geven door alleen degene te imi­te­ren die hij wil navolgen?

Dus riep hij Jan bij zich en zei: ‘Jij moet op jouw éigen wijze je leven vorm geven, op jóuw manier, met jóuw capaci­teiten en jóuw moge­lijk­he­den. Probeer die in jezelf te ont­dek­ken. Dan zul je min­der­broe­der wor­den en een goede navol­ger van mij.’ Jan nam die goede raad ter harte. Hij ontplooide al zijn talenten, kreeg een eigen plaats onder zijn min­dere broe­ders en werd een grote vriend van God en de mensen. Al vroeg stierf hij en sindsdien sprak Fran­cis­cus niet meer over bróeder Jan, maar over Sint Jan. En tegen alle broe­ders zei Fran­cis­cus: ‘Wees als broe­der nooit ontrouw aan jezelf.’

Er zit in dit een­vou­dige verhaal een kern van waar­heid. Fran­cis­cus inspireert mij om de weg van de Heer te gaan. Maar ik hoef daarbij niet op mijn tenen te lopen. Zoekend en tastend probeer ik in de vie­rin­gen, waarin ik mag voor­gaan, mensen te raken met het vuur dat ik in mij voel.

3) Over Fran­cis­cus ge­spro­ken

ge­pu­bli­ceerd: au­gus­tus 2013

Jon­ge­ren van Assisi voelen zich geraakt door de radicale levens­wij­ze van Fran­cis­cus en sluiten zich bij hem aan. Zo is de eerste broe­der­schap geboren. En ze groeit vlug aan. Weldra zal ze enkele duizen­den broe­ders tellen die zich over heel Europa ver­sprei­den. Ze trekken rond en staan door hun armoede en eenvoud dicht bij de gewone mensen. Overal waar ze passeren, brengen ze een geest van vrede, ver­zoe­ning en lofprij­zing. Ze breken met het poli­tiek-reli­gi­eus systeem van hun tijd, dat van de ker­ke­lijke heer­lijk­he­den en de kruis­tochten. Fran­cis­cus en zijn broe­ders kiezen een weg van eenvoud en nede­rig­heid. Je zou kunnen zeggen: de weg van het Evan­ge­lie. Het Evan­ge­lie is een kost­ba­re schat. Maar het komt pas over als een Blijde Bood­schap, als dat Goede Nieuws gebracht wordt door mensen die vervuld zijn van oprechte vriend­schap en liefde. Fran­cis­cus heeft dat prach­tig ver­woord en in zijn leven laten zien.

Franciscus van Assisi
Fran­cis­cus van Assisi

Op een zekere dag heeft Fran­cis­cus een gesprek met een van zijn broe­ders, om precies te zijn met broe­der Tancredo. Daarin zegt hij iets in deze geest: ‘De Heer heeft ons gezon­den om aan mensen het Evan­ge­lie te brengen. Maar heb je er al eens over nage­dacht, wat dat is: iemand het Evan­ge­lie brengen? Het is: hem zeggen ‘Ook van jou houdt God.’ En hem dat niet alleen zéggen, maar het ook echt ménen. En het niet alleen ménen, maar zó met die mens omgaan dat hij voelt en ervaart hoe­zeer je hem res­pec­teert en waar­deert. Dat is hem de goede bood­schap mel­den.

Je kunt het niet zon­der hem je vriend­schap aan te bie­den: een wer­ke­lijk be­lan­ge­loze vriend­schap zon­der neer­bui­gende vrien­de­lijk­heid, vriend­schap waaruit ver­trouwen en diepe ach­ting spreekt. We moeten naar de mensen gaan. Dat is een delicate zaak. Want de wereld van de mensen is een onmete­lijk slag­veld waar gevochten wordt om rijkdom en macht. Gods gelaat gaat verborgen achter teveel lij­den en wreed­heid.

Als we naar de mensen gaan, moeten we dat doen als bood­schappers van vrede en getuigen van God, mensen zon­der minach­ting en zon­der zelf­zucht, mensen die in staat zijn, wer­ke­lijk hun vrien­den te wor­den. Onze vriend­schap ver­wach­ten zij, een vriend­schap die hun laat aanvoelen, dat God van hen houdt, dat Jezus hen liefheeft.’ Ondertussen was de zon achter de bergen verdwenen. Het was koeler gewor­den en er was een wind opgestoken die aan de bomen schudde. Bijna was het nacht en overal klonk onon­der­bro­ken het gesjirp van krekels.

4) Over Fran­cis­cus ge­spro­ken

ge­pu­bli­ceerd: ok­to­ber 2013

Het leven volgens het Evan­ge­lie van Fran­cis­cus en zijn eerste broe­ders, vond al vlug een diepe weerklank in het hart van een jong meisje van adel in Assisi. Ze was 18 jaar en heette Clara. Vastbesloten kwam ze Fran­cis­cus vragen haar aan de Heer toe te wij­den.

Een jonge Clara
Een jonge Clara

Eerst leefde ze terugge­trok­ken in een klooster van de Bene­dic­ti­nessen, daarna in San Damiano. Een klein klooster dat even buiten Assisi ligt. Hier stichtte Clara de Orde van de Arme Zusters, beter bekend als de Clarissen. Hun ideaal bestond erin de meest verheven con­tem­pla­tie te verbin­den met een leven volgens het Evan­ge­lie in de grootste eenvoud en armoede.

Zelf heb ik veel bewon­dering voor Clara. Zij is voor mij een heilige, een warm - men­se­lijke getuige van de levende kerk. Zoals alle heiligen, tot op de dag van vandaag, een tijd­loze weg­wij­zer in de zoek­tocht van elke gelo­vi­ge naar zin­vol en gelukkig leven. Heiligen zijn spiegels waarin mensen zich­zelf kunnen ont­dek­ken. Clara is een van die spiegels.

Veer­tig jaar lang leefde zij een verborgen bestaan in de stilte van het klooster van San Damiano. Fran­cis­cus heeft Clara door zijn woord en voor­beeld de weg getoond en geleerd. De weg heet Jezus, de mens­ge­wor­den Zoon van God. Samen hebben Fran­cis­cus en Clara er voor gekozen om Jezus te volgen. In de arme en nederige Heer ontdekte zij tot welke ongehoorde vrij­heid van god­de­lijk leven zij ge­roe­pen waren. Beiden hebben het gewaagd alle schijn, alle bezit, alle macht en eer af te leggen om, zoals Jezus, arm en nederig open te staan voor de vol­heid van de rijkdom van de Vader.

Clara staat vandaag weer levend tussen ons kwets­ba­re mensen. Vanuit de stilte en de verborgen­heid spreekt zij woor­den van bemoe­diging en vrede. De harts­tochte­lijke liefde die zij ontdekt in de mens­ge­wor­den Zoon van God, overtuigd er haar van dat alle mensen zijn opgeno­men in zijn liefde. Haar vreugde overwint elke ne­ga­ti­vi­teit. Graag wil ik in de volgende afleve­ring kijken naar haar leven zoals het ons wordt ver­teld door de zusters die jarenlang samenleef­den met haar. Luis­te­ren naar Clara is op zoek gaan naar leven, naar waarach­tig leven.

5) Hoe Clara en Fran­cis­cus Kerst­mis beleef­den

ge­pu­bli­ceerd: de­cem­ber 2013

Fran­cis­cus was ontroerd, blij en dank­baar als hij Kerst­mis vierde. In Greccio, een klein stadje in Italië, bracht hij mensen op de been om mid­den in de nacht dit kerst­ge­beu­ren samen te beleven. In een bouwvallige schuur werd met een levende os en ezel en een kribbe het kerst­ver­haal in scene gezet. De mensen trokken met bran­dende fakkels, zingend en bid­dend naar de schuur waar Fran­cis­cus het kerste­van­ge­lie zong en preekte over dit Mysterie van Gods Menswor­ding. Het raakte de mensen die nu van dichtbij kon­den beleven onder welke omstan­dig­he­den Jezus werd geboren.

Toch vond Fran­cis­cus dat er echt feest gevierd moest wor­den. Met Kerst­mis moest de dank­baar­heid van de gezichten stralen en ie­der­een, ja heel de schep­ping moest kunnen meegenieten van Gods komst in ons men­se­lijk bestaan. Van Fran­cis­cus, die heel streng en sober leefde, mocht er op Kerst­mis niet gevast wor­den. Zelfs niet op Vrij­dag, de dag van de kruis­dood van de Heer.

Franciscus prepareert de kerststal
Fran­cis­cus prepareert de kerst­stal

En bij Clara, zijn trouwste volgelinge, treffen we dezelfde fees­te­lij­ke bele­ving van het kerst­mys­te­rie aan. In haar leef­regel - de eerste klooster­regel door een vrouw ge­schre­ven - schrijft zij: ‘De zusters zullen altijd vasten, maar met Kerst­mis, op welke dag dat ook valt, mag hen tweemaal een maal­tijd wor­den opge­diend.’

Op het einde van haar leven is zij niet in staat om naar de nacht­mis te gaan. Zij moet in bed blijven. Toch was zij met haar hart zo geheel betrokken op dit Mysterie van Gods liefde, dat zij desondanks vanaf haar ziek­bed alles helemaal meebeleefde. Haar levensbe­schrij­ver ver­telt dit aldus: ‘Zoals Clara in haar ziekte bij haar Christus was, zo bezocht ook Christus haar in haar ziek zijn. In die kerst­nacht, wanneer de wereld met de engelen het pas­ge­bo­ren kind toejuicht, gingen alle zusters naar de kapel voor het vroege ochtend­ge­bed en lieten hun zwaar zieke moe­der abdis alleen. Toen Clara over de pas­ge­bo­ren Jezus begon na te denken en zij er verdrie­tig over was dat zij niet aan hun lofzangen kon deel­ne­men, ver­zuchtte zij: ‘Heer God, daar ben ik nu, op deze plaats helemaal alleen bij U achter­ge­la­ten.’

Toen begon haar plot­se­ling dat won­der­ba­re gezang, dat in de kerk van de heilige Fran­cis­cus gezongen werd, in de oren te klinken. Zij hoorde de jubel van de zingende broe­ders, zij luisterde naar de lie­de­ren van de zan­gers. En dan te bedenken dat die kerk helemaal niet zo dichtbij was. Dus men­se­lijker­wijs zou dit niet te horen zijn geweest, als niet door Gods wer­king die plech­tig­heid bij haar was gebracht, ofwel haar gehoor boven men­se­lijke maat was gescherpt.

Wat heel dit klank­won­der nog overtrof, was dat zij zelfs de kribbe van de Heer mocht zien. Toen haar zusters ’s morgens bij haar kwamen, zei Clara: ‘Gezegend zij de Heer Jezus Christus. Toen jullie mij alleen gelaten hebben, heeft Hij, de Heer, mij niet alleen gelaten. Door de genade van Christus heb ik wer­ke­lijk de hele plech­tig­heid gehoord, die deze nacht in de kerk van de heilige Fran­cis­cus gevierd werd.’

Na­tuur­lijk kan ik mij voor­stel­len dat u zich afvraagt of deze gebeur­te­nis geen verzinsel is. Maar meer­dere zusters, die samen met Clara leef­den, ver­tel­den dit gebeuren, in het proces van onder­zoek naar de hei­lig­heid van Clara, na haar dood.

Wij mensen van deze tijd hebben moeite met dit soort vrome verhalen. Per­soon­lijk ben ik wel wat jalours op Fran­cis­cus en Clara. Zij gingen helemaal op in Gods liefde en teder­heid, zoals die tot uiting kwam en komt in zijn Menswor­ding. God wil bij ons komen, niet opper­mach­tig en afstan­de­lijk, maar ontroerend nabij als een kwets­baar kind, dat onze liefde en gelo­vi­ge ver­zor­ging vraagt in de kwets­ba­re mensen om ons heen.

6) Over Fran­cis­cus ge­spro­ken

ge­pu­bli­ceerd: april 2014

In het vorige nummer schreef ik u hoe Clara en Fran­cis­cus het kerst­feest beleef­den. In deze afleve­ring ‘Over Fran­cis­cus ge­spro­ken’, wil ik Clara wat meer aan u voor­stel­len.

Clara: Stralend licht
Clara: Stralend licht

Clara: Stralend Licht. In de inlei­ding op de ‘Levens­be­schrij­ving van de heilige maagd Clara’, schrijft paus Alexan­der de Vierde: ‘De wereld was oud gewor­den en ging gebukt onder haar leef­tijd. Het zicht op het geloof ver­duis­terde. Daarom heeft de liefde­volle God een zeer hel­der licht ontstoken in zijn kind ’Clara’.

Die naam houdt al een belofte in: Clara, stralend als de zon.’ Clara betekent immers: de klare, de hel­dere, de schit­te­rende, de lichtende. Zij is geboren rond het jaar 1194. Al voor haar geboorte schijnt enig licht te zijn doorgebroken.

Toen haar moe­der Ortolana in ver­wach­ting was van Clara en angs­tig uitkeek naar de bevalling, moet zij in haar gebed een stem gehoord hebben die tot haar zei: ‘Wees niet bang, want onge­deerd zal je een licht ter wereld brengen dat afstraalt van het grote Licht van God. Hij zelf zal dit licht onts­te­ken en met grote hel­der­heid laten schijnen.’

Toen het levensideaal van Clara eenmaal vorm had gekregen, moet zij zich ook bewust zijn geweest van de bij­zon­dere bete­ke­nis van haar naam. In haar Gees­te­lijk Testa­ment (nummer 24) schrijft ze, dat God haar hart heeft vervuld met licht om naar het voor­beeld en de leer van Fran­cis­cus te gaan leven.

Ook de bekende legende van de maal­tijd bij de kapel van Onze Lieve Vrouw ter Engelen in Assisi spreekt in dit ver­band boek­de­len. Fran­cis­cus heeft Clara uit­ge­no­digd voor een picknick. Beiden laten zich ver­ge­zel­len door enkele broe­ders en zusters. Fran­cis­cus en Clara spreken zo begeesterd over de dingen van God dat hun vuur op anderen overslaat.

Mensen in de verre omge­ving zien boven die plaats een fel licht, zij denken dat het kloostertje van Clara en het bos in brand staan. En wat treffen ze daar aan? Clara en Fran­cis­cus met hun bege­lei­ders verzonken in gebed badend in het licht. Wer­ke­lijk, Clara verspreidt licht en vuur, ook zon­der het klooster te verlaten.

Paus Alexan­der de Vierde kon in de brief bij de heilig­ver­kla­ring van Clara schrijven: ‘Verborgen binnen de afzon­dering van de kloostermuren straalt Clara met een zodanige schitte­ring dat heel de wijde wereld er door verlicht is.’ Het leven van Clara en haar zusters werkt aan­ste­ke­lijk naar buiten toe. Op hen is Jezus’ woord van toepas­sing: ‘Jullie zijn het licht der wereld.’ En Assisi wordt ‘de stad boven op een berg die niet verborgen kan blijven’ (Matteüs, hoofd­stuk 5, vers 14).

7) Over Fran­cis­cus ge­spro­ken

ge­pu­bli­ceerd: juni 2014

Voor Fran­cis­cus gaat het ver­kon­di­gen van het evan­ge­lie gepaard met een leven van intens gebed en be­schou­wing. Vaak trekt hij zich terug in de een­zaam­heid van een kluis om er al medi­te­rend weg te zinken in het mysterie van Gods aanwe­zig­heid. Hier is het dat Fran­cis­cus de evan­ge­lische geest inademt, terwijl hij zich dagen en weken lang overgeeft aan de medi­ta­tie van de levende aanwe­zig­heid van Christus. Fran­cis­cus heeft Christus harts­tochte­lijk liefgehad: hij zag in Hem God zelf die zich mee­deelde aan de wereld: de grenze­loze doorbraak van Gods liefde. Het is dan ook niet ver­won­der­lijk dat de hele wereld zijn actie­ter­rein was. Aan alle mensen wou hij het Evan­ge­lie brengen.

Franciscus bij sultan Melek Al Kamil
Fran­cis­cus bij sultan Melek Al Kamil

Met gevaar voor eigen leven trok hij naar Egypte om er de sultan te ont­moe­ten. Fran­cis­cus ver­telt ons daarover het volgende verhaal (met het woord ‘Saracenen’ zijn de Islamieten bedoeld).

‘Mijn bezoek aan sultan Melek - Al - Kamil was een omstre­den zaak. Paus Innocentius was bezeten van de kruis­tochtge­dachte. De Saracenen, die het Heilig Land had­den veroverd en Europa bedreig­den, moesten bestre­den wor­den in een ‘heilige oorlog.’

Maar ik vroeg me af, of dit de manier is om ongelo­vi­gen tot geloof te brengen. Volgens mij is de onverdraag­zaam­heid van een ‘heilige oorlog’ in strijd met ons ideaal van vrede en geweldloos­heid. Door oorlog wordt het Rijk Gods niet opge­bouwd.

Daarom besloot ik de kruis­vaartrid­ders achterna te gaan. Niet om aan hun zijde mee te vechten, maar om met de sultan in gesprek te komen. Ik wei­gerde elke bescher­ming van mijn tocht, zoals aanbevelings­brie­ven van de Paus en derge­lijke. Geheel weerloos ben ik op weg gegaan, dit in tegen­stel­ling tot de kruis­vaartrid­ders, die tot de tan­den gewapend waren.

In 1219 kwam ik aan in het kamp van de kruisvaar­ders te Damiate. Ik heb nog ge­pro­beerd hen van een slachtpartij af te hou­den. Tevergeefs! Zij wer­den ver­slagen en op de vlucht gedreven.

Met broe­der Illuminato ben ik toen op weg gegaan naar de sultan. Wij voel­den ons als schapen onder wolven. De voor­posten van de Islamieten pakten ons op, en dat gebeurde niet bepaald zacht­zin­nig; zij dachten, dat ze met kruisvaar­ders te doen had­den. Wij riepen voor­du­rend: ‘Sultan, sultan, sultan’, het enige woord dat wij in hun taal ken­den. Langzamer­hand gingen de soldaten begrijpen, dat wij de sultan zelf wil­den zien. Zij vermoed­den, dat wij mis­schien wel belast waren met een geheime opdracht, na de nederlaag van de chris­te­nen. Daarom wer­den wij bij sultan Melek - Al - Kamil gebracht.

Deze vroeg ons, uit wiens naam en met welke bood­schap wij kwamen. Wij maakten hem dui­de­lijk, dat wij niets met de kruis­tocht te maken had­den, dat wij geen geloofs­brie­ven had­den en geen diplo­ma­tieke opdracht, maar enkel kwamen in naam van het evan­ge­lie.

De sultan luisterde welwillend naar ons, ook toen wij op en­thou­siaste wijze ons geloof bele­den. Vooral raakte hij geboeid door de punten van over­een­komst tussen de levens­wij­ze volgens het evan­ge­lie en de levens­wij­ze volgens de koran, want de sultan was een gelovig man. Toch waren we niet in staat hem tot het evan­ge­lie over te halen.

‘Al hebben we ons doel niet bereikt, ik blijf geloven in de macht van de liefde.’

8) Over Fran­cis­cus ge­spro­ken

ge­pu­bli­ceerd: au­gus­tus 2014

De ont­moe­ting met een melaatse betekende voor Fran­cis­cus de grote omme­keer in zijn leven. Hij herkent in die gehavende mens het gelaat van de Heer; hij ontmoet in die mens ook zijn eigen kwets­baar­heid. Diep geraakt gaat hij naar het melaatsenhuis om daar aan al die getekende mensen zijn geld uit te delen. Zijn vader is woe­dend en eist het geld terug. Fran­cis­cus doet dan, in het bij­zijn van de bis­schop, afstand van alles, zelfs van zijn kleren, en zegt: ‘Nu heb ik alleen nog de Vader in de hemel.’

Er volgen een paar jaar van bid­den en zoeken wat de Heer God van hem wil. In het oude, ver­val­len kapelletje van de H. Damianus zit hij geknield voor het kruis en hoort: ‘Fran­cis­cus, herstel mijn huis, dat dreigt in te storten.’ Hij gaat stenen bedelen en olie voor het lichtje bij het kruis­beeld en slaat aan het metselen.

Portiuncula
Over de kapel van portiuncula in Assisi is de Basiliek van Onze-Lieve-Vrouw van de engelen gebouwd.

Dan krijgt hij broe­ders die hem willen volgen. En hij trok met ze naar Portiuncula. Daar was lang gele­den een kerk gebouwd ter ere van de Moeder Gods. Nu was de kerk verlaten en niemand bekommerde er zich meer om. Toen Fran­cis­cus zag hoe ver­val­len de kerk was, was hij zeer ontdaan, want hij was de Moeder van alle goeds zeer toegewijd. Hij besloot daar voor­goed te blijven wonen.

De kroniek­schrij­ver schreef:

Fran­cis­cus was be­schei­den van karakter, nederig van geest, en wilde de min­dere zijn, onder­ge­schikt aan allen. Toch koos hij voor zich en zijn broe­ders Portiuncula uit, een kleine ‘portie’ van de wereld, omdat hij daar nu eenmaal in leefde. Want als hij helemaal geen stukje van de wereld zou hebben, zou hij Christus niet kunnen dienen.

Blijk­baar had God met deze plaats zijn bedoeling. Van oudsher was ze bestemd voor hen die niets van de wereld moesten hebben. Men noemde haar: ‘Portiuncula’, ‘het kleine erf­deel.’ Er was daar ook een kapelletje, dat aan de Moeder­maagd gewijd is. Van­wege haar uitzon­der­lijke nede­rig­heid heeft zij ver­diend, ná haar Zoon aan het hoofd van alle heiligen te staan.

Daar is de orde van de Minder­broe­ders gesticht. Daar is ook het aantal broe­ders gegroeid. Zo werd die plaats een stevig fun­dament waarop een edel bouw­werk is verrezen. Voor die plaats had Fran­cis­cus een bij­zon­dere voor­liefde en hij drukte zijn broe­ders op het hart, haar met bij­zon­der veel respect in ere te hou­den. Hij wilde ook, dat die plaats als het ware een spiegel zou zijn voor de hele orde; daarom moest vooral hier de nede­rig­heid en de aller­hoog­ste armoede nauw­ge­zet in acht wor­den geno­men. Om die reden liet hij het bezit ervan aan anderen, maar het gebruik ervan reser­veerde hij voor zich­zelf en zijn broe­ders.

(Van de bene­dic­tijnen van de berg Subasio, die eige­naar waren van Portiuncula, mocht hij het kerkje in gebruik nemen. Fran­cis­cus wilde dit stukje grond niet in eigendom ont­van­gen en stuurde elk jaar een mandje vis naar de abdij als huur. Daar­mee wilde hij erkennen: het is niet van ons)

In Portiuncula heeft Fran­cis­cus voor het eerst van zijn leven hemelse dingen leren kennen. Het was Gods wil, dat hij op deze plaats ook naar de hemel zou opgaan. Naast het oude kerkje is nog steeds de cel waar Fran­cis­cus gestorven is.

Na­tuur­lijk wist Fran­cis­cus wel dat het hemelrijk overal op aarde te vin­den is; ook geloofde hij vast, dat de god­de­lijke genade op elke plaats aan Gods uit­ver­ko­renen wordt uitge­deeld. Toch had hij ondervon­den, dat de kerk van Santa Maria in Portiuncula rijk met god­de­lijke genade bedeeld was.

Daarom zei hij ook dikwijls tegen zijn broe­ders: ‘Denk erom, mijn zonen, verlaat nooit deze plaats. Als ze jullie er aan de ene kant uitgooien, kom er dan aan de andere kant weer binnen. Want deze plaats is echt heilig en een woning van God. Hier heeft de Aller­hoog­ste, toen we nog maar met weinigen waren, ons aantal vergroot; hier heeft Hij met het licht van zijn wijs­heid de harten van zijn arme volgelingen verlicht; hier heeft Hij door het vuur van zijn liefde onze inzet aangewakkerd. Houd daarom mijn zonen, deze plaats waar God woont in ere, zingt de Heer jubelend toe en verheer­lijk God hier met heel je hart.’

9) Fran­cis­cus, door de ogen van Philippus

gepuli­ceerd: ok­to­ber 2014

Iemand die het boek ‘Francesco’ had gelezen vond Fran­cis­cus van Assisi maar een vreemde man. Zijn ascese is soms zo tegen het lichaam gekeerd! Hij beulde het af als een ezel. In deze tijd onder­schrij­ven wij die hou­ding ten aanzien van het lichaam niet zo. Hij rolt naakt door de sneeuw om beko­ringen te ver­drij­ven, geselt zich, strooit as in zijn eten, draagt een broe­der als straf op om in het vrieskoude water te springen, met zijn mond geld op ezeldrek te leggen of in onder­broek de preek­stoel op te gaan.

Die verhalen stammen uit de Mid­del­eeuwen. Versta ze niet te let­ter­lijk! Ze moesten beant­woor­den aan het beeld van hei­lig­heid dat men toen had. Zo moest een heilige won­de­ren gedaan hebben en de wereld verachten. De mens Fran­cis­cus lijkt daardoor soms verdwenen achter legendes, zoals achter een wolk. Maar dezelfde verhalen laten ook een prach­tige mens zien. “Een mens die mateloos was in alles”, zoals Helene Nolthenius* zegt. Ze zijn dikwijls sym­bo­li­sch bedoeld, denk ik. Ze drukken uit wat de mensen toen van hem von­den en ze over­drij­ven ook wel eens, zoals een kind dat zijn mamma de liefste van de hele wereld vindt.

Sterven en hemelvaart van Franciscus (fresco van Benozzo Gozzoli)
Sterven en hemel­vaart van Fran­cis­cus
(fresco van Benozzo Gozzoli)

In al die verhalen komt Fran­cis­cus naar voren als een zeer aardse mens: hij is vol ver­won­dering over Gods schep­ping. Hij bezingt alle wezens in zijn Zonne­lied: broe­der zon en zuster maan. Water en vuur, en zelfs zuster dood. Hij voelt zich één met de natuur, hij raakt ontroerd door haar schoon­heid, huilt als hij de kleurenpracht van bloemen ziet, hij loopt zingend door de bossen van Umbrië, zingt van vreugde, zich be­ge­lei­dend op een viool van twee stokken. Hij preekt voor de vogels, dieren willen niet bij hem weg, zelfs een krekel niet.

Maar door die aarde en die schep­ping heen, gaat hij meteen naar de Schepper. Alles komt voort uit Gods hand en is verbon­den. En zolang een broe­der of zuster lijdt, weet Fran­cis­cus wat hem te doen staat. Hij staat naast die mens, wil achter de lij­dende mens zijn Schepper zien en eren. Hij houdt de aarde niet vast, hij eigent zich de aarde niet toe, hij wil dat alles niet bezitten. De aarde is van God. Fran­cis­cus leent de aarde, de mens mag erop wonen, haar bewerken en hoe­den, want de Heer van de Schep­ping schenkt de aarde aan ons... ‘te leen’, zegt Fran­cis­cus. De aarde is van ons allemaal. Niet van enkele lan­den of van een klein groepje mensen.

Fran­cis­cus is aards, niet ma­te­ria­lis­tisch, integen­deel. Daarom is Fran­cis­cus nu voor ons in deze tijd een in­spi­ra­tie­bron en een protest tegen de heb­zucht en het graaien, waar we getuigen van zijn, tegen de uitbui­ting en de vernieling van de Schep­ping, de diefstal van het groot kapi­taal van de aarde, die even goed van de armen is.

Fran­cis­cus houdt zielsveel van de aarde, leeft er mateloos in, omdat hij in de Schep­ping tege­lijk in God is. Hij eigent zich de aarde niet toe, daarom is hij arm, dat is de kern van zijn armoede, want hij leent alles van de Heer.

Als hij sterft, laat hij zich naakt op de grond leggen, als bij zijn geliefde en geniet ook nog zo goed als hij kan van de koekjes die vrouwe Jacoba -hij noemt haar broe­der Jacoba- meebracht.

Welke heilige sterft zo? Leeuweriken zingen hem ten afscheid, in cirkels boven zijn hoofd vliegend. Van welke andere heilige kun je een boek vol tekenen?

*) Helene Nolthenius (1920-2000) was musicoloog en cultuurhistoricus. Een erudiete vrouw, werk­zaam als (bui­ten­ge­woon) hoog­le­raar aan de Uni­ver­si­teit Utrecht. Haar boek over Fran­cis­cus, Een man uit het dal van Spoleto, is veel gelezen en geroemd. Zij plaatst Fran­cis­cus in zijn tijd.

10) Over Fran­cis­cus ge­spro­ken

ge­pu­bli­ceerd: de­cem­ber 2014

De voetstappen van de Heer volgen, dat was wat Fran­cis­cus van Assisi wilde. En dit niet bedoeld als een soort bovenmen­se­lijk asce­tisch ideaal, waarbij je iets nastreeft wat je kracht als mens te boven gaat, maar gewoon je men­se­lijk bestaan aan­vaar­den met alles wat dat mee­brengt.

Fran­cis­cus was er diep door gegrepen, dat Gods Zoon echt het men­se­lijk bestaan heeft aanvaard. Daar kwam hij nooit over uitge­dacht: de Zoon van God heeft het men­se­lijk bestaan aanvaard met alle kwets­baar­heid, die daaraan vastzit! En Hij heeft die kwets­baar­heid ten volle willen ervaren door het leven van de meest gewone mensen te delen.

Een bergspelonk verkiezen boven een hotel
Een bergspelonk verkiezen boven een hotel

Door arm te wor­den en de be­hoef­ti­ge omstan­dig­he­den te delen, die in zijn tijd juist gewone mensen in Israël dage­lijks ondervon­den. Hoe Hij rond­trok zon­der mid­de­len van bestaan, af­han­ke­lijk van de goed­heid van mensen, zon­der iets om zijn hoofd op neer te leggen (Lucas 9, 58). Hoe Hij de die­naar van allen werd, juist ook van hen, die niet mee­tel­den en op wie door velen werd neergezien. En hoe Hij zó de waar­dig­heid van iedere mens liet zien en een man van vrede werd. Die armoede van Jezus zon­der bestaanszeker­heid wilde Fran­cis­cus delen.

Zo een­vou­dig moge­lijk leven met alles wat dat met zich mee­brengt. “Ik, kleine broe­der Fran­cis­cus, wil het leven en de armoede volgen van onze aller­hoog­ste Heer Jezus Christus en van zijn aller­hei­ligste moe­der en hierin volhar­den tot het einde toe.” Als broe­der van allen, met eerbied voor alle mensen, als man van vrede. Zo ging Fran­cis­cus in 1219 naar het Heilig Land als man van vrede en trad de Islamieten met eerbied tegemoet, terwijl de kruisvaar­ders meen­den hen in naam van God te moeten verdelgen.

Fran­cis­cus kwam er ziek van terug en heeft onge­twij­feld ervaren, dat het leven in het heilig land voor de gewone mensen geen idylle was, maar een hard en armoe­dig bestaan. Toen heeft hij nog dieper ervaren wat Jezus op zijn tochten moet hebben doorstaan en wat het betekent “de voetstappen van de Heer te volgen.”

Op de tocht naar Israël, die ik samen met een mede­broe­der heb mogen maken, was dat één van de dingen, die op ons veel indruk hebben gemaakt. Zeker, de on­mid­del­lijke omge­ving van het meer van Genesareth, waar Jezus vaak rond­trok, is heel aan­trek­ke­lijk, maar veel streken in het land zijn dor en onher­berg­zaam. Als je daar dan geriefe­lijk rondreist bedenk je wel, wat het geweest moet zijn daar grote afstan­den te voet af te moeten leggen. En ’s nachts niet te ver­blij­ven in een aange­naam hotel, maar in een of andere spelonk (die zijn er vele in het gebergte!) beschut­ting te moeten zoeken na een vaak karig maal.

Hoe primi­tief in een soort rotswo­ning Maria en Jozef in Nazareth hebben geleefd. En wat de afstand was, die Maria te voet moest afleggen om haar nicht Elisabeth te gaan dienen. Om nog maar niet te spreken van de laatste tocht, die Jezus als gevangene moest gaan van de Olijf­berg tegen de steilte omhoog naar de stad en onder de last van het kruis door de oneffen straten omhoog naar Calvarie­berg!

11) De eigen­lijke armoede van Fran­cis­cus

ge­pu­bli­ceerd: januari 2015

Fran­cis­cus, geboren in een wel­ge­stelde familie, deed tegen­over zijn vader en ten overstaan van bis­schop Guido van Assisi, afstand van alle bezit. Ge­dwon­gen armoede is een groot onrecht in onze wereld. Maar ook de zelfgekozen armoede van Fran­cis­cus kan geen doel op zich zijn maar slechts een middel. Waartoe dan eigen­lijk?

In een tijd van groeiend kapitalisme met als gevolg een schrijnende kloof tussen arm en rijk (ook toen al!), had de keuze voor de armoede bij Fran­cis­cus zeker tot doel afstand te nemen van deze heil­loze ont­wik­ke­ling. En daar­naast was het voor hem zeker ook een middel om zich te bevrij­den van de schijnzeker­he­den, die maar al te vaak sug­gereren, dat we onze zeker­heid en ons houvast zou­den kunnen vin­den in ons­zelf.

Franciscus, de heilige zondaar
Fran­cis­cus, de heilige zon­daar

Hier raken we de meest wezen­lijke armoede­be­le­ving van Fran­cis­cus, waar het hem eigen­lijk om te doen was. Door al die schijnzeker­he­den van geld, bezit, status weg te doen en alles weg te doen waardoor je voor jezelf en anderen gewich­tig en in­druk­wek­kend lijkt, wilde hij zich ervan bewust wor­den, wie hij wer­ke­lijk was. Wat hij waard was voor God. Fran­cis­cus was gewoon te zeggen: Je bent waard wat je waard bent voor God en niets meer!

En dan noemt hij zich een groot zon­daar. Hoe kan dat nu? Mis­schien dat hij vroe­ger, voor zijn doorbraak (beke­ring), er op los heeft geleefd? Dat bedoelt hij niet! Dan moet het toch wel een vergis­sing zijn of een soort valse nede­rig­heid. En ook dat is niet het geval. Het is de uiting van zijn diep besef van de over­wel­di­gende groot­heid van God en hoe hij alles alleen aan Hem te danken heeft. Hij ziet zich­zelf in zijn af­han­ke­lijk­heid en in zijn tekorten tegen­over de liefde van God, die hem niet alleen aanvaardt maar ook overlaadt met gaven. En hij ervaart zijn zon­dig­heid hierin, dat hij daar te weinig dank­baar voor is en er te gedach­te­loos langs heen leeft.

Daarom zingt hij van vreugde en dank­baar­heid in het besef, dat alles een gave is van Gods goed­heid, die hij zo over­vloe­dig mag onder­vin­den. En tege­lijk is hij zich scherp bewust, wat hij zelf is in zijn armzalig­heid en gebrekkig­heid en zijn tekorten. Omdat alles gave is moeten wij het allen van die goed­heid hebben en is niemand meer dan de ander, maar zijn wij allen broe­ders en zusters.

Erkennen wie God is en wie u zou zijn zon­der Hem, dat is de wezen­lijke armoede van de mens, die Fran­cis­cus diep beleeft. Maar zijn zondebesef drukt hem niet terneer, het maakt alleen zijn dank­baar­heid nog groter, want daardoor komt in zijn leven de goed­heid van God nog dui­de­lijker uit!

Fran­cis­cus, de heilige zon­daar, zou je kunnen zeggen!

12) Over Fran­cis­cus ge­spro­ken

ge­pu­bli­ceerd: maart 2015

In februari overleed Catharina Visser. Zij was een van de leden van de groep DABAR (een He­breeuws woord - woord en daad, het levende woord). Naast mensen inlei­den in de medi­ta­tie, schreef Catharina ook boeken. Haar leven was een zoeken naar de spi­ri­tu­ele bronnen van het bestaan en die probeerde zij te verbin­den met de verant­woor­de­lijk­heid van iedere mens voor anderen, zich­zelf en de aarde. In haar boek ‘ZON en MAAN JIJ en IK’ schrijft ze over Fran­cis­cus op een manier die mij diep raakt. Daarom volgt hier een frag­ment uit dat hoofd­stuk over Fran­cis­cus. Het is een eerbe­toon aan haar leven en werk.

Fran­cis­cus: veelzij­dig en een­vou­dig, diep en direct

Als er één heilige geschapen is als een licht voor deze van God verlaten eeuw, dan is het wel Fran­cis­cus van Assisi. Fran­cis­cus is een ant­woord op ons heimwee. Zijn leven is een uitdruk­king van alles waar wij om schreeuwen: vrede, ont­wa­pening, eenvoud, eerbied voor de schep­ping. Fran­cis­cus brandt als een vuur. Er is iets onmete­lijks in hem. Hij heeft een directe verbin­ding met het geheim van de dingen. Zijn ziel ligt vol­slagen open voor de open­ba­ring van God, die hem tegemoet komt uit de hele kosmos, tot in de kleinste mier aan zijn voeten. Maar zijn grootste liefde is Jezus Christus, die hij met han­den en voeten uit­graaft uit de bestofte visie van zijn tijd en tot de grote Levende en Lijdende van zijn bestaan maakt.

Franciscus, kerkvernieuwer
Fran­cis­cus, kerkvernieuwer

De gestalte van Fran­cis­cus is zo begees­te­rend en veelzij­dig, dat er een reeks van legen­den nodig is geweest om de gloed van zijn wezen te vertalen. Zijn mede­broe­ders waren boorde­vol verba­zing, zij kon­den niet over hem uit, zij stotter­den van vurig­heid over wat hen overkwam in Fran­cis­cus, precies zoals de volgelingen van Jezus uitbarstten in verhalen over hun Heer. Het frappante is, dat Fran­cis­cus er geen diep­zin­nige be­schou­wingen op nahoudt, maar doodeen­vou­dig let­ter­lijk doet wat het evan­ge­lie van hem vraagt.

Mis­schien is dat juist zijn mys­tiek. Zijn groot­heid ligt in de complete en doodsimpele manier waarop hij Jezus navolgt. Als de Heer hem in zijn eerste visioen in het kerkje van San Damiano* vraagt: ‘Herstel mijn Kerk, denkt Fran­cis­cus er niet aan, naar de bis­schop of de paus te gaan en theo­lo­gische vernieu­wingen voor te stellen, maar hij begint eigenhan­dig het ver­val­len kerkje op te knappen, als een bouwvakker. Dat is zijn geheim: hij doet het gewone. Fran­cis­cus doet nooit iets half en kent geen beperkende over­we­gingen.

Zo voltrekt zich ook zijn omme­keer. Een tijd lang hoort hij Gods gelispel al aan zijn hart, terwijl hij als wel­ge­stelde koopmans­zoon allerlei avonturen zoekt. Hij voelt zich won­der­lijk aange­trok­ken tot armen en bede­laars en tot allen die aan de rand van het bestaan zijn terecht geko­men. Tege­lijk leidt hij een verkwistend leven en droomt van een roemrijke toe­komst als rid­der. Maar God schuift telkens een stukje van de sluier weg, waardoor de naakte waar­heid zich aan Fran­cis­cus open­baart. Hij gaat de onop­recht­heid van de ker­ke­lijke en wereldlijke heersers door­zien en begrijpt uit­ein­delijk dat er maar één Heer is die hij wil dienen: het vleesgewor­den Woord van God, de miskende en ge­krui­sig­de Jezus Christus.

Middenin een feest - waar­van hij de aan­voer­der is - staat hij stokstijf stil en staart in het onein­dige: hij is doorgebroken naar de regionen waar God hem hebben wil en waar alles één en heel is.

*Voordat Fran­cis­cus het visioen ont­ving in het kerkje van San Damiano, bad hij:

Hoogste, roemrijke God,
verlicht de duisternis van mijn hart
en geef mij het juiste geloof,
de vaste hoop en de volmaakte liefde,
de erva­ring en het gees­te­lijk zintuig, Heer,
om uw heilig gebod waarach­tig te kennen en te vol­bren­gen.

13) Pelgrims­tochten

ge­pu­bli­ceerd: juni 2015

Er zijn mensen die verre vakan­tiereizen maken, maar er zijn er ook die de sleur van het gewone bestaan op een wel heel radicale manier door­bre­ken. Juist in onze gehaaste tijd, nu we sterk onder de druk staan van ‘tijd is geld’, hoor je regel­ma­tig van mensen die een bepaalde periode uittrekken voor een voet­tocht van duizen­den kilo­me­ters, soms met een reis­ge­noot, maar vaak helemaal alleen. Santiago de Com­pos­tel­la, ver weg in de uiterste hoek van NoordSpanje bij de Atlan­tische Oceaan, is dan een veelge­liefde bestem­ming. Op zo’n tocht is eigen­lijk alles onzeker: je weet niet waar je ’s avonds onderdak zult vin­den en wat je zult kunnen eten. Wat je onderweg kan over­ko­men, wie je gaat ont­moe­ten en hoe je ’s avonds ont­van­gen wordt.

Pelgrimstochten
Fran­cis­cus, pelgrim

Op zo’n lange eenzame tocht word je heel sterk gecon­fron­teerd met jezelf en wordt heel dui­de­lijk, hoe betrekke­lijk al die zeker­he­den zijn, waar je je in het gewone bestaan zo graag aan vastk­lampt. En dat je hier op deze wereld geen vaste plaats hebt en eigen­lijk maar een vreem­de­ling bent, op doorreis, iets wat wij in ons verzekerd bestaan heel ge­mak­ke­lijk vergeten. Zo begrijpt u, wat ik dezer dagen iemand, die zo’n tocht gemaakt had, hoorde opmerken: dat niet het reisdoel Santiago de Com­pos­tel­la, maar het onderweg-zijn eigen­lijk het voor­naamste is van de hele tocht.

Fran­cis­cus was ook vaak op weg. Maar dikwijls onderbrak hij zijn voet­tochten om zich in de een­zaam­heid terug te trekken en zich uit­slui­tend met God in te laten. “Al bid­dend had hij ervaren”, zo schrijft zijn bio­graaf Bonaventura, “dat de vurig verlangde te­gen­woor­dig­heid van de heilige Geest vooral ge­schon­ken wordt aan hen die zich afzij­dig hou­den van al te werelds lawaai en druk­doe­nerij. Daarom zocht hij de een­zaam­heid op en ging hij graag naar afgelegen plaatsen en verlaten kerkjes om er te bid­den.”

De tochten van Fran­cis­cus voer­den langs afgelegen, soms onher­bergzame plaatsen, waar hij zijn kluizen stichtte. Eenzame hoogten oefende een bij­zon­dere aantrek­kings­kracht op hem uit. Hij ging er naar toe met twee of drie broe­ders. Boven op de berg aan­ge­ko­men, nam hij niet eens de tijd om het vaak prach­tige panorama te bewon­de­ren. Hij trok zich terug in een grot. Eén of andere holte in de rots vormde zijn geliefkoosde plek. Daar gaf hij zich over aan het gebed. Een wat je noemt sereen, dee­moe­dig, inwen­dig bid­den, waarbij Fran­cis­cus de tijd vergat. Als hij er ’s avonds mee begon, kostte het hem veel moeite er ’s morgens mee op te hou­den. In die intense momenten was hij geen bid­dende mens meer, maar een mens die één en al gebed was gewor­den. Op die manier bracht hij weken, soms zelfs maan­den in de kluizen door, geheel naar God gekeerd en over­ge­le­verd aan Gods Geest.

14) Dankzeggen

ge­pu­bli­ceerd: sep­tem­ber 2015

Op 14 juli jongsle­den, vroeg in de ochtend, overleed op 99-jarige leef­tijd, onze trouwe mede­broe­der en mijn dier­ba­re vriend Frans van Lingen. Frans heeft mij door zijn manier van leven en werken veel geleerd. Zo leefde hij in het besef dat alles wat je bent en wat je hebt, alleen gave is, gave van Gods goed­heid. Daarover wil ik het graag hebben in dit artikel.

Dankzeggen
Fran­cis­cus, dankzeggen

Als je de naam ‘Fran­cis­cus van Assisi’ noemt, dan roept dat bij velen op: ‘armoede’! Hij heeft immers de armoede gekozen. Toch is dat laatste nog maar de vraag. Je zou mis­schien beter kunnen zeggen: hij heeft de armoede gevon­den. Terwijl hij eerst een zelfbewuste en bij zijn vrien­den populaire jongeman was en dacht, dat hij het leven zelf wel maken zou, heeft hij op een gegeven moment zijn armoede ontdekt. Dat was toen hij de melaatse ontmoette. Dat was voor hem de schokkende erva­ring van de broos­heid en kwets­baar­heid van het men­se­lijk bestaan. Toen hij de melaatse omhelsde, omhelsde hij tege­lijk zijn eigen men­se­lijke beper­kingen en aanvaardde hij zich­zelf in zijn men­se­lijke onvol­ko­men­heid. En hij ging de melaatsen, die als uit­ge­sto­tenen een armzalig leven leid­den, dienen en ver­zorgen. Want hij voelde, dat hij ten diepste slechts een mens was als zij.

De armoede, die hij ver­vol­gens aanvaardde, was voor hem eigen­lijk niets anders dan de uitdruk­king en het logische gevolg van die diepere en wezen­lijke armoede van iedere mens. Hij begon toen steeds meer te beseffen, dat je je leven niet zelf kunt maken maar dat alles wat je bent en wat je hebt, alleen gave is, gave van Gods goed­heid. En toen werd hij een dank­baar mens, die nooit genoeg kon krijgen van het prijzen en danken van God, de Bron van alle goeds. Fran­cis­cus dankte en prees zijn Heer in ontroerende lofzangen. De bekendste lofzang is zijn Zonne­lied, het Lied waarin hij alle schepselen zijn broe­der of zuster noemt en hen uitno­digt om samen met hem God lof te brengen. Hij vat dat samen in die ene zin die tege­lijk het thema vormt van het Zonne­lied: “Geloofd zijt gij, mijn Heer, met al uw schepselen.”

Fran­cis­cus houdt ons voor steeds alle goeds in dank terug te brengen naar de Gever daar­van. In deze tijd wordt ons heel sterk het idee gesug­ge­reerd, dat je je leven zelf moet maken. En je moet jezelf wor­den, wordt ons gezegd. Nu is dat laatste na­tuur­lijk helemaal waar, maar wel is het de vraag, of dit een proces is, wat je vooral zelf maakt. En of niet veeleer daarin een grote rol speelt, dat je eer­lijk jezelf probeert te zien en dan ook met al je beper­kingen leert aan­vaar­den. Zouden daar dan ook de moei­lijk­he­den en tegen­slagen, die je op je weg ontmoet en die je soms dra­ma­tisch met de men­se­lijke beperkt­heid con­fron­teren, niet een onmis­ba­re rol in spelen? Als je dan beseft, dat Gods goed­heid je, zoals je bent met al je manke­menten, onvoor­waar­de­lijk liefheeft en aanvaardt, dan kun je - ook temid­den van teleur­stel­lingen - een dank­baar mens wor­den. En gelukkig ben je, als je dit, mis­schien na een jarenlang proces bereikt. Want dat is bevrij­dend en wel­da­dig. Dat is de grote levens­wijs­heid, die Fran­cis­cus ons leert.

15) Opnieuw geboren wor­den

ge­pu­bli­ceerd: de­cem­ber 2015

‘Toen ik door de poort naar de vrij­heid liep, besefte ik dat ik nog steeds gevangen zou blijven, als ik mijn bitter­heid en haat niet zou achterlaten.’ Deze woor­den sprak Nelson Mandela bij zijn vrijla­ting na zeven en twin­tig jaar gevangen­schap, terwijl hij daarvoor nog dacht dat geweld niet te vermij­den was. Wij her­in­ne­ren ons Nelson Mandela als de grote pleitbe­zor­ger van vrede en ver­zoe­ning. Over opnieuw geboren wor­den ge­spro­ken.

Opnieuw geboren worden
Fran­cis­cus, Opnieuw
geboren wor­den

Bij Fran­cis­cus van Assisi was dat niet anders. Op het eind van zijn leven schreef hij zijn Testa­ment om nog eens te be­na­druk­ken wat hem bij­zon­der ter harte ging. Eén van deze dingen is dit: ‘De Heer heeft mij deze groet geopen­baard: wij moeten zeggen: ‘De Heer geve u vrede’. Een prach­tige wens, want dat woord ‘vrede’ is de samen­vat­ting van ware men­se­lijke groei en heel het chris­te­lijk leven ligt erin op­ge­slo­ten. Want vrede betekent de harmo­nisch gezonde toestand van het inner­lijk van de mens. Het houdt in, dat je niet onder span­ningen gebukt gaat of door twijfels heen en weer wordt geslin­gerd. En je wordt dan ook niet door hef­tige emoties uit je evenwicht gebracht.

Wie zou dat niet willen? Jezelf ver­an­de­ren in aan­dacht, oprecht­heid, waarach­tig­heid en daardoor in men­se­lijk­heid. Bij­voor­beeld door een eind te maken aan ne­ga­ti­vi­teit en je gezicht naar het licht te keren. Het gaat hier om het hart dat verlangt naar be­vrij­ding, licht, ruimte. Het gaat erom opnieuw geboren te wor­den en dat vraagt om een medi­ta­tie: om contact met je zelf te maken en te beseffen dat het onmis­ba­re uitgangs­punt daarvoor is, dat ik mezelf leer aan­vaar­den zoals ik ben. Dat ik mezelf eer­lijk leer zien zoals ik ben en dan mij­zelf durf ac­cep­teren met mijn goede en mijn zwakke kanten. Ook met de eer­lijke erken­ning van de fouten, die ik gemaakt heb.

Daarbij ervaar ik het als een gewel­dige hulp om mij­zelf eer­lijk onder ogen te durven zien zoals ik ben, dat ik als mens mag weten, dat God mij aanvaardt zoals ik ben. Dat Hij mij van harte liefheeft met al mijn fouten en onvol­ko­men­he­den. Als de Heer mij zó aanvaardt, dan kan ik mij­zelf aan­vaar­den. Dan mag ik, hoe dan ook, ervaren, dat ik dus toch van waarde ben en toe­komst heb. Zo kan ik vrede vin­den met mij­zelf. Zo is dus het besef, dat ik door God word aanvaard, een grote kracht tot vrede met anderen. Want ook als anderen mij bena­deeld of bele­digd hebben, zal ik proberen geen geweld met geweld te beant­woor­den, maar een voor­beeld te nemen aan de ver­ge­ving die ik zelf van God heb mogen onder­vin­den. Zo is de vrede met God een bron van vrede met mij­zelf en met de ander. De enige weg naar de vrede is de weg van de liefde. Om liefde gaat het, om je hart te openen en alle bewogen­heid om mensen, om de vrede die daaruit voort­komt, zoals de verhalen over Jezus ook ver­tellen, te beginnen bij het kerst­ver­haal. Een kind dat van God komt, dat de mensen raakt en in bewe­ging zet. De her­ders, de wijzen uit het Oosten, wij, al die zoekers, zijn het die opnieuw geboren kunnen wor­den. Het kerst­kind nodigt ons daartoe uit. Om ons gaat het. Durven wij nieuwe mensen te wor­den? En door de dag­dage­lijkse wer­ke­lijk­heid te leven in ver­trouwen? Zo komt God “van also hoge, van also veer”. Ooit in een kribbe, steeds opnieuw in mensen.

Laat het maar zien dat Licht dan in mensen opgaat.

16) Armoede: de weg tot vrede

ge­pu­bli­ceerd: januari 2016

‘Fran­cis­cus kon alles zo bewon­de­ren omdat hij niets wilde bezitten.’

Hiermee is, denk ik, heel raak een fun­da­men­tele trek van zijn spiri­tua­li­teit getypeerd. Want als je niet je tijd en aan­dacht nodig hebt om allerlei dingen te willen hebben, ont­staat er een ongelofe­lijke vrij­heid. Zoals Fran­cis­cus zelf gewoon was te zeggen: ‘Als wij dingen willen bezitten moeten we ze ook gaan verde­digen.’ Als je veel bezit word je al gauw beheerst door de angst om het kwijt te raken en door argwaan tegen hen, die het je kunnen afnemen. En door het verlangen steeds meer te bezitten.

Armoede: de weg tot vrede
Fran­cis­cus, Armoede:
de weg tot vrede

Als je al die rijkdom niet hebt kun je heel anders met de dingen bezig zijn: je ziet ze niet als zaken die je kunt beheersen of bezitten maar als gaven van Gods goed­heid. Je aan­dacht komt vrij voor heel andere rijkdommen, die aan het geschapene te ervaren zijn. De schoon­heid en het won­der­lijke van de schep­ping, waaraan een mens die vooral op bezit uit is, voorbijgaat en waar hij geen oog voor heeft, gaat zich aan je open­ba­ren. En je hebt de tijd en vrij­heid je erin te ver­die­pen en er bij stil te staan. En dan ont­staat er dank­baar­heid en eerbied voor alles wat God gegeven heeft.

Zo werd Fran­cis­cus een dank­baar mens die eerbie­dig open stond voor het won­der in alle dingen en boven alles voor het won­der in ieder mens. Zo werd zijn armoede de weg tot de eerbied, waar­mee hij ieder mens tegemoet trad en werd hij een man van vrede. Maar is dit niet een al te idea­lis­tische en roman­tische visie op armoede? Doet deze visie wel voldoende recht aan de schrijnende armoede van zovele mensen, die het meest nood­za­ke­lijke moeten ontberen? Een armoede die staat voor ellende en onrecht en een leven, dat een mens onwaar­dig is? En die maar al te vaak de weg naar God blok­keert!

Deze armoede is juist de grote vloek van onze samen­le­ving en de aanklacht tegen de schan­de­lijke kloof in onze wereld tussen arm en rijk. En juist dit onrecht deed Fran­cis­cus besluiten van zijn bezit radicaal afstand te doen. Want hij zag dit onrecht in zijn tijd al dui­de­lijk ontstaan door het beginnend kapitalisme.

Zijn vrij­wil­lige armoede wijst ons de weg uit het onheil van de ge­dwon­gen armoede van zovelen en uit de betreurens­waar­dige kloof tussen rijk en arm. Een kloof, die een voort­du­rende bedrei­ging vormt van de vrede. Met zijn radicale onthech­ting is Fran­cis­cus een blijvende bron van in­spi­ra­tie tot een recht­vaar­dige wereld van eer­lijk delen van datgene, wat God in zijn goed­heid voor allen heeft bestemd. En tot een dank­ba­re erken­ning van de eigen­lijke waarde van het geschapene, wat de on­ver­ge­te­lijke mild­heid van God ons ter beschik­king stelt. En tot een eerbie­dige hou­ding tegen­over iedere mens, die Fran­cis­cus juist door zijn armoede als broe­der ont­moe­ten kon.

 

Pater Bertus Bus






 

 

Home

Nieuws

Agenda

Contact

Ik wil

 

Mijn kindje laten dopen
De Eerste H. Communie
Het H. Vormsel
Trouwen
Biechten
Ziekencommunie
Ziekenzalving
Uitvaart regelen
Misintentie opgeven
Meehelpen in de parochie
Inschrijven in de parochie
Adreswijziging doorgeven
Doneren
Een kerk gebruiken

Ik zoek

 

Adressen
Jeugdactiviteiten
Gezinsviering
Parochieblad
Kinderpagina
Catechese
Alphacursus
Koor
Begraafplaats
Misboekje
Op Trefwoord

Vieringen

 

Alle vieringen
Alem
Ammerzoden
Hedel
Kerkdriel
Rossum
Velddriel
Zaltbommel
Doopvieringen
Eerste H. Communie
Vormselvieringen
Ouderenvieringen
Oecum. vieringen
Intenties
Vaste vieringen

Sacrament

 

Doop
Eerste H. Communie
Vormsel
Biecht
Huwelijk
Ziekenzalving
Uitvaart

Algemeen

 

Geschiedenis
Franciscus
Pastoraal team
Bestuur
Pastoraatsgroep
Parochieblad
Adressen
Documenten
Tarieven
Veelgestelde vragen
Links
Sociale media
Privacy
Disclaimer